Rivierkarpers en hoogwater

Ieder jaar weer worden rivierkarpers in het voorjaar heen en weer geslingerd tussen het oerinstinct om zich voort te planten en lijfsbehoud. Dit resulteert in een natuurspektakel waar karpers zeer uitdagende omstandigheden trotseren voor het veiligstellen van de soort. Ik koester de momenten die ik heb mogen ervaren en vastleggen. Ook zonder man-visfoto’s kan ik terug te kijken op een fantastisch voorjaar!

Joris Weitjens vroeg mij om mijn ervaringen op te schrijven om die te delen met het BVK-publiek dat voornamelijk bestaat uit karpervissers die een voorliefde hebben voor het grote open water waar onze grote rivieren het meest aansprekende voorbeeld van zijn.

Hoogwaterpieken

We hebben dit jaar globaal reeds drie periodes gekend die volgens de richtlijnen van Rijkswaterstaat worden geclassificeerd als ‘verhoogde waterstand’. Ik heb het hier dan specifiek over de Rijn en haar aftakkingen en ook op de Maas waren er verschillende hoogwaterpieken. De winterperiode kende al een aantal hoge pieken die zelfs tot uitzonderlijk hoog water leidde in IJsselmeer/Markermeer. In het prille voorjaar zagen we de klassieke voorjaarspiek rond de start van april.

In het vroege voorjaar als de natuur boven water ontwaakt, geldt dit zeker ook voor karper. Weinig vissoorten reageren sneller op zonlicht dan de door ons zo geliefde soort. De combinatie van toenemende zonkracht en het buiten de oevers treden van rivieren zorgt er jaarlijks voor dat rivierkarpers hun vertrouwde omgeving verlaten voor de overstromingsgebieden. Voor je het weet is dat al het geval maar juist het moment van het verlaten van de rivier is heel bijzonder.

De uiterwaarden op!

Ik heb zelf meermaals mogen aanschouwen dat rivierkarpers zich in groten getale verzamelden voor een stroompje dat op dat moment toegang bood tot reeds ondergelopen land. Zoals ook afgelopen april Opvallend daarbij was dat deze groepjes karpers geruime tijd voor het ‘obstakel’ (dijkje) bleef rondcirkelen voor ze daadwerkelijk het ondiepe stroompje namen om op het buitendijks land terecht te komen. Als schapen voor de spreekwoordelijk dam bleven ze lang om elkaar heen draaien. Nadat de meest dappere vissen als eerste de ‘oversteek’ waagden volgde in korte tijd het grootste deel van de aanwezige groep vissen. Ongetwijfeld zal dit zenuwachtig-ogende gedrag ingegeven zijn door het hoge stressniveau. Pas als dat net laag genoeg is durven de karpers de stap naar het onbekende/onveilige te wagen.

Wanneer ze vervolgens op de overstromingsgebieden zwemmen zie je ze wederom vrij snel samenscholen aan de randen van deze vaak uitgestrekte gebieden. Onder invloed van de toenemende zonkracht, de snel stijgende en veel hogere watertemperatuur ten opzichte van de hoofdstroom (was een week voor deze observaties net boven de 10°C!), de aanwezigheid van soortgenoten, voldoende afzetsubstraat voor eitjes en afwezigheid van andere (roof)vis, lijkt ze snel in de paaimodus te brengen. Eerder verschenen er verschillende berichten en filmpjes  bij de BVK van paaiende karpers op de overstromingsgebieden waar de watertemperatuur voor het uitkomen van de eitjes waarschijnlijk nog niet optimaal was. Blijkbaar zijn andere gunstige aanwezige factoren doorslaggevend voor deze rasopportunisten.

Brasems zouden volgens de boekjes bijvoorbeeld eerder paaien dan karper, maar zijn vaak pas enkele dagen na de karper massaal te vinden op de uiterwaarden. Een opvallend gegeven dat (ook in eerdere publicaties van de BVK genoemd) waarschijnlijk verklaard kan worden doordat karpers meer ‘broedsucces’ hebben op ‘maagdelijke paaigronden’. (Dat er sprake is van natuurlijke aanwas op de grote rivieren lijkt evident. Zelf heb ik al vele kleine jonge schubs zien zwemmen van het type ‘verwilderde schub’. Ook de recente meldingen van kleine spiegels die niet kunnen worden gematcht wijzen in deze richting. Laten we het hopen!)

Een groepje rivierkarpers raakt al in de stemming kort nadat ze de uiterwaarden op zijn gezwommen

Na de eerste paai

Na dit vroege paaifestijn verspreiden de vissen zich vaak (in groepjes) over het (uitgestrekte) buitendijkse gebied en lijken zichtbaar te genieten van het opwarmende water. Wanneer het water vervolgens weer zakt en terugstroomt richting de rivier reageren karpers hier direct op. Op sommige plaatsen spoelen de karpers als gevolg van het dalende waterpeil op de rivier bijna letterlijk terug de hoofdstroom in. Op andere plaatsen waar bijvoorbeeld de uiterwaarden een stuk lager liggen dan de rivieroever en deze worden gevoed door geultjes is dit een ander verhaal. Hier heb ik eens een groepje karpers in een kuiltje voor een obstakel zien liggen die niet meer te passeren was vanwege het snel dalende water. Op datzelfde moment waren er nog karpers te vinden op ondergelopen weilanden honderden meters verderop die geen aanstalten maakten om terug te keren naar de rivier. De drang om er massaal te komen (en te paaien) in het voorjaar lijkt duidelijk sterker dan het tijdig terugkeren naar de rivier. Dat heeft dus als risico om te blijven steken in sloten/vijvers op de uiterwaarden of zelfs op weilanden te stranden. Gelukkig vinden er jaarlijks reddingsacties plaats op drooggevallen/droogvallende uiterwaarden.

Wellicht kunnen belangenverenigingen de krachten bundelen om op deze plekken met de gebiedseigenaren tot een structurele oplossing te komen. Het creëren van een doorgang of aanleggen van een pijp/duiker tussen rivier en uiterwaarden zou een oplossing kunnen zijn!

Vorig jaar was ik met een aantal fantastische vrijwilligers betrokken bij een reddingsactie op een van de uiterwaarden, waar o.a. een kleine 30 karpers gered zijn van (bijna) drooggevallen gebied

Meer hoog waterpieken!

De voorlopig laatste piek was eind mei (+160 cm in 4 dagen tijd!) waarna de waterstand tot op het moment van schrijven (half juni) rond de ‘verhoogde waterstand’ grens bleef schommelen met enkele abrupte stijgingen en dalingen. Opnieuw zag ik een groep vissen op een weiland waar ik ze begin april ook aantrof. Ook nu vertoonden de vissen op de 1e en 2e dag nadat ze waren gearriveerd paaigedrag; wat gezien de watertemperatuur een stuk logischer was dan de situatie van begin april. En ook verspreidden de vissen na een korte periode van samenscholen zich weer over het uitgestrekte overstromingsgebied. Wat overigens opvalt bij deze scholen met karper is dat het merendeel bestaat uit schubs van bescheiden formaat van het type ‘verwilderde schub’. Natuurlijk zwemmen er ook betere exemplaren tussen, maar toch lijken de grotere/oudere vissen zich relatief vaak op de hoofdstroom op te houden en minder deel te nemen aan het paaifestijn op de uiterwaarden.

Terugkeer naar de hoofdstroom

Onlangs tijdens een sterke daling van het waterpeil was ik weer getuige van een bijzonder schouwspel. Na een nachtje vissen op de hoofdstroom zag ik dat er karpers samengeschoold lagen op de nabijgelegen uiterwaarden. Op enkele plekken stroomde water met behoorlijk snelheid/kracht richting de hoofdstroom. Van ’s morgens vroeg tot halverwege de middag waren verschillende groepen karpers, vergezeld door brasems en windes, langs de randen van het ondergelopen land aan het ‘patrouilleren’. Het was fascinerend om te zien hoe karpers zich bij de ‘gaten in de verhoging’ continu even lieten meesleuren door het trekkende water om zich vervolgens met een paar explosieve staartslagen weer bij de groep op de uiterwaarden te voegen. Dit gedrag: het verzamelen, treuzelen en vervolgens massaal oversteken heeft duidelijke overeenkomsten met de oversteek van de rivier naar de uiterwaarden in het vroege voorjaar, maar dan in omgekeerde richting. Het ziet er haast uit als spelen, maar meer waarschijnlijk is het een natuurlijke reactie van het bieden van weerstand tegen het zuigende water.

Een andere overeenkomst tussen het de rivier verlaten en anderzijds de rivier weer opzoeken is dat karpers in die toestand vrijwel onvangbaar blijken te zijn. Dit heeft mogelijk ook te maken met een verhoogd stresslevel waardoor ook de meest aantrekkelijk aangeboden (natuurlijke) aassoorten steevast worden geweigerd.

Marcel Dijk

Commentaar

De dronebeelden die Marcel Dijk maakte zijn behoorlijk uniek en zouden niet misstaan in een natuurdocumentaire. Mijn liefde voor karper was altijd al groot, maar moet ik die liefde uitleggen dan sta ik algauw met een mond vol tanden. Eerlijk is eerlijk zo’n man-visfoto is leuk voor ons als aandenken, maar meer ook niet. In deze beelden zie je karpers bezig ‘zoals ze bedoeld zijn’! Marcel legt volgens mij perfect uit wat deze karpers bezielt met hun ogenschijnlijk speelse gedrag. Het is bepaald niet speelsigheid, maar een bloedserieus oerinstinct om de soort in stand te houden. Karpers zijn best schuwe vissen en wagen zich hier op ondergelopen weilanden zonder veel beschutting. Bovendien is het water opvallend helder. Een karper is dan behoorlijk kwetsbaar voor predatie, maar een veel groter gevaar is hier het niet meer terug kunnen keren naar de veiliger hoofdstroom. Toch is dit precies het risicogedrag dat karper zo’n succesvolle soort maakt in natuurlijk rivierlopen! Hier is die kracht die ze tonen puur functioneel! Ze zijn zoals Marcel waarneemt de eerste soort die zich een weg baant naar de braakliggende paaigrond. Dat heeft een groot voordeel voor het rijpen van de eitjes en de opgroei van broed. In plaats van dat 90% of meer van het bevruchte kuit al gelijk verloren gaat aan allerlei andere vissoorten is hier tijd gekocht waardoor eitjes en het broed een betere start krijgen. Aanzienlijk meer kans op opgroei dus al blijft die kans best klein. In principe zou voor optimale kansen uiterwaarden ruim twee jaar onder water moeten staan. Toch is er, zoals Marcel ook al zegt, juist in grote rivieren altijd al natuurlijke aanwas van karper geweest en zien we nu dat als effect van maatregelen om de rivier meer ruimte te geven de laatste tien jaar er meer succesvolle voortplanting is in rivieren.

Verwilderde schubs en zware dikbuiken

Dat het bij die karperaanwas in hoofdzaak gaat om verwilderde schubs is een interessant feit. Je zou verwachten dat door de vele uitzettingen met spiegelkarpers er ook veel jonge wilde spiegels bij zouden komen. Daarvan is zeker een stijging te zien de afgelopen tien jaar, maar dat staat niet in verhouding met de geboren schubjes. Een oorzaak daarvan geeft Marcel ook al impliciet aan. Een onevenredig aantal verwilderde schubs neemt deel aan dit tafereel. Waar zijn dan al die grote spiegels van de rivier die wel degelijk ook in de buurt van deze uiterwaarden worden gemeld?

Deze prachtige spiegel (nog niet gematcht…) ving Marcel Dijk tijdens het paairitueel op de uiterwaarden op de rivier zelf

Het valt mij al heel lang op dat als je alleen in de paaitijd in paaizones observeert en vist is de gemiddelde karper die je waarneemt en vangt een stuk kleiner. Hoe zit dat dan met die grote dikbuiken? Paaien die dan niet af of paaien ze op andere plekken of tijdstippen dan die verwilderde schubs? Mijn indruk is dat grote kweekkarpers vaker genoegen nemen met omstandigheden die verre van ideaal zijn voor paai en opgroei van broed. Mogelijk missen die dikke kweekvissen soms de fysieke capaciteiten en het instinct om obstakels te overwinnen of is er met het doorkweken iets afgestompt van dat oerinstinct? Tegelijk valt ook op dat grote karpers veel minder lang blijven hangen in paaizones. Het is meestal arriveren, paaien, en weer gelijk terug het grote water op. Verwilderde schubs hebben het vaak prima naar hun zin op of in de buurt van paaizones zeker als er voldoende beschutting is en blijven veel langer hangen op uiterwaarden. Grote karpers voelen zich jaarrond beter thuis op de hoofdstroom. Toch doen de ook de grootste karpers soms de uiterwaarden aan en de kans dat ze vervolgens blijven steken bij terugtrekkend water ligt voor de hand als je de observaties van Marcel ziet. Dan is een jaar als dit werkelijk een uitkomst! Alle karpers krijgen bij een nieuwe ronde hoog water een herkansing om alsnog de rivier op te zoeken om daar door te groeien tot de rivierreuzen die we zo graag zien!

 

Joris Weitjens

FacebooktwittermailFacebooktwittermail