Karper en beroepsvisserij
Vroeger en nu
De beroepsvisserij op karper in Nederland is oud. In de 17de eeuw toen het huidige IJsselmeer en Markermeer Zuiderzee was, werd in de monding van de IJssel al karper gevangen en verhandeld. Ook de beroepsvisserij op karper in brakke polders van Noord-Holland komt van oudsher voor. Eind 19de eeuw kwamen er nieuwe impulsen voor de beroepsvisserij op karper door het op grote schaal kweken en uitzetten van ‘edelkarpers’ speciaal ten behoeve van de beroepsvisserij.
Wie dacht dat de SKP-en op open water van nu pioniers zijn heeft het mis. De meeste van die uitzettingen vonden plaats op grote open systemen: boezemsystemen, meren en (grote) rivieren. Betaald uit provinciale fondsen of vanaf 1952 het Rijkspootvisfonds die contracten had bij de legendarische Heidemaatschappij. Begin jaren 1950 wordt er nog een poging gedaan om de visproductie (rond de 50.000 kilo karper per jaar!) van het IJsselmeer op te voeren door grootschalige uitzettingen met edelkarper.
Naast het opvoeren van de productie droegen deze uitzettingen bij aan het verbeteren van het uiterlijk van de karper. De klant en daarmee de beroepsvissers prefereerden immers spiegelkarpers (gemakkelijk schoonmaken) boven de toen ook dominante volledig beschubde karpers. Enkele van die uitzettingen werden gedaan met gemerkte (k2) karper om te kunnen bepalen of de karper wel voldoende binnen de grenzen van het IJsselmeer bleef. Het project was geen groot succes: veel vissen kwamen buiten het IJsselmeer terecht en de uitval was groot. De commerciële visserij op IJsselmeerkarper is wel blijven bestaan en mede door het vergunningstelsel van het rijk mag je als beroepsvisser nog steeds in het gehele IJsselmeergebied (IJsselmeer, Markermeer en IJmeer), exclusief de randmeren op schubvis vissen.
Na de tweede wereldoorlog kwam de hengelsport op en ging de in 1955 opgerichte Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) vanaf dag één vooral kweken voor de sport. Toch werd met de wensen van beroepvissers (zoals het uitzetten van spiegelkarpers) nog lang rekening gehouden.
In België speelde beroepsvisserij op het binnenwater nimmer een rol van betekenis. De uitzettingen van karper die in de jaren 1960 op gang kwamen waren uitsluitend bedoeld om hengelaars te verblijden. Anders dan in Nederland hoefde (en hoef) je je als karpervisser in grote rivieren en kanalen dus geen zorgen te maken over ‘de lange netten van het beroep’. Het lijkt de BVK interessant om ontwikkelingen in karperbestanden met en zonder de factor beroepsvisserij te vergelijken.
Na de opsplitsing van het visrecht in de jaren 1970 in Nederland , waarbij het aalvisrecht naar het beroep ging en de schubvis naar de sport, bleven veel wateren gevrijwaard van het benutten van karper. Een mooi resultaat voor de hengelsport maar het betekende niet het definitieve einde van benutting van karper. Immers heel wat grote watersystemen vielen buiten de deal (Grote rivieren, IJsselmeer en veel andere rijkswateren). Bovendien waren er visrechthebbende hengelsportverenigingen (hsv-en) die beroepsvissers op basis van vergunning of machtiging lieten (en laten) vissen op schubvis.
De afzetmarkt voor consumptiekarper is in Nederland na 1950 snel kleiner geworden en gerichte beroepsvisserij op karper beperkte zich meer en meer tot de polders in Noord-Holland waar een constante productie van verwilderde schubs is. Nog altijd worden op veel (stads)markten karpers te koop aangeboden. Bijna altijd gaat het om verwilderde schubkarpers tussen de 3 en 5 kilo en incidenteel ligt er een partij consumptiespiegelkarpers met Oosteuropese herkomst.
Hoewel gerichte visserij op karper in de grote open watersystemen nauwelijks voorkomt kunnen zegentrekken, maar ook staandwantvisserij in het winterverblijf van karper in één keer veel karper opleveren. Het gemiddelde gewicht van de aldaar gevangen karpers ligt vanzelfsprekend veel hoger dan in door karper gedomineerde polders en zijn daarmee niet bijzonder geschikt voor de consumptiemarkt.
Veel beroepsvissers hebben banden met hengelsportverenigingen en leveren levende grote karpers afkomstig van open water voor vijvers van hsv-en en privéwateren. Sinds er SKP-en bestaan kunnen we dit ook documenteren. Zolang er vraag is naar grote uitzetkarpers zullen beroepsvissers moeite doen om (grote) karpers te vangen. Tussen 1995 en 2005 was er in Nederland een fikse opleving van de handel in levende karper afkomstig van beroepsvissers.
Nagenoeg alle grote watersystemen (> 500 ha) (misschien met uitzondering van de Maas) in Nederland en België moeten het wat biomassa aan karper betreft voornamelijk hebben van natuurlijke aanwas. In veel van die watersystemen was het paaisucces van karper tussen 1970 en 1977, waarschijnlijk samenhangend met een reeks lange warme zomers, aanzienlijk. Tot diep in de jaren 1990 werden de sterk vertegenwoordigde jaarklassen van karper in het IJsselmeergebied, inclusief de randmeren, bevist met zegens in de wintermaanden, terwijl het een welkome bijvangst was in staand want.
In van oudsher belangrijke karper(paai)gronden als de monding van de IJssel, IJsselmeer, Ketelmeer, Vossemeer en meer zuidelijk bij de monding van de Vecht in IJmeer en Gooimeer, ondervinden zowel karpervissers als beroepsvissers dat het karperbestand rond 2010 sterk is gedecimeerd ten opzichte van de jaren 1980/1990. Hoog tijd dus om te komen tot een duurzaam beheer van de karperbestanden van open water.
Relevante vragen met betrekking tot beroepsvisserij op karper
- Hoeveel karper wordt er op jaarbasis gevangen en meegenomen op open watersystemen?
- Is er een opleving van de handel in door beroepsvissers gevangen karper door toedoen van het ontstaan van betaalwateren voor karper?
- Hoe kunnen we als BVK aan cijfers over benutting komen?
Bronnen en relevante artikelen