Karperkrimp in Flevoland

De directe aanleiding voor de eerste publicatie in deze nieuwe rubriek op onze website is een vraag van Roeland Meijs over het krimpen van de karperpopulatie in Flevoland. Maar het kon net zo goed over de randmeren gaan of de Benedenrivieren: die krimp is namelijk een fenomeen dat we sinds 2000 op menig watercomplex hebben zien voltrekken. Onder karpervissers wordt over de oorzaak/oorzaken vaak (wild) gespeculeerd. De zwarte piet wordt al snel bij beroepsvissers gelegd. Maar hoe kan het dan dat in zoveel wateren waar geen enkele beroepsvisser actief is dezelfde ontwikkeling naar veel minder karper is geweest?

De vraag van Roeland Meijs:

“Het valt me op dat de karper/snoekstand hier in de Flevokanalen snel aan het verschuiven is en ik vroeg me af hoe dat zo snel kan gaan. Je zou toch zeggen dat de aanwezige karper hier in de Flevokanalen niet zomaar ‘verdwijnt’ ook al wordt het water helderder? Voor mijn deur is een paaiplaats, en daar zie ik de afgelopen drie jaar het paaibestand echt minder worden. De aanwezige karpers worden toch ook wel een jaar of 15-20 oud minimaal? Of is dit een proces dat al zolang aan de gang is dat het nu ineens harder gaat qua sterfte/aanwas? Ik snap dat de roofvisstand invloed heeft op niet/ minder doorkomen van nieuwe lichtingen karper, in combinatie met het heldere (dus beter bejaagbaar) wordende water, maar de karperstand loopt wel heel hard terug!”

Roeland Meijs

Roeland met een volwassen verwilderde schub uit Flevoland

Antwoord BVK

Verwilderde schubs

Lang werd (door karpervissers) gedacht en beweerd dat schubkarpers van polders en boezemsystemen afkomstig waren van de OVB: de beruchte 25%-wildbloedhybrides. Logisch, want in menige publicatie kun je immers lezen dat karper zich in ons klimaat nauwelijks voortplant (en er daarom wel uitgezet moet worden!). Inmiddels weten we wel beter. Die voortplanting slaagt wonderwel en specifiek in ondiepe fosfaatrijke troebele wateren waar algen het moeiteloos winnen van waterplanten.

De oudere generatie karpervissers weet nog goed hoe je in heel veel wateren in de jaren 1980 over de verwilderde schubkarpers kon lopen. Denk bijvoorbeeld maar aan de randmeren. Er waren bij de OVB zelfs serieuze plannen om nieuwe aanwas daar jaarlijks af te vangen en in verenigingswater uit te zetten! Karper vormde nog net geen plaag. In Flevoland was dat niet anders. Op de rijke zeeklei deed de karper het prima. Nee, niet qua groei: daarvoor zaten er veel te veel. Wel qua bezetting: het wemelde in geheel Flevoland inclusief de vaarten van de verwilderde torpedoschubs van gemiddeld een kg of 5 à 6 met zeldzame uitschieters tot net boven de 10 kg.

Snoek als regulator

Rond 1990 zag je de eerste tekenen van krimp van veel (semi)natuurlijke karperpopulaties. Dat dat hand in hand ging met betere waterkwaliteit (minder meststoffen) is geen toeval. De groene soep maakte plaats voor iets helderder water met kansen voor planten. Het is misschien moeilijk te begrijpen dat de aanwas van karper daar de dupe van is geworden. Karpers maken toch juist gebruik van waterplanten in de paaitijd? Dat klopt, maar er is één vissoort die nog veel meer profiteert van helder water en de toename van waterplanten: de snoek. Je zou kunnen zeggen dat de snoek elk jaar weer de karper precies één stap voor is. Een stap met grote consequenties!

Het is opmerkelijk maar bepaald geen toeval dat snoek zo vroeg in het jaar februari/maart al paait. Veel waterplanten zijn er dan nog niet. Ze kiezen vaak riet en oude plantenresten als paaigebied.

Paaiende snoek in het IJmeer: tot de jaren 2000 een bijzonderheid, nu de norm

Als het snoekbroed uitkomt voedt het zich aanvankelijk met watervlooien en ander minuscuul voedsel. Pas als ze een aantal centimeters gegroeid zijn stappen ze over op jonge visjes. Ook hun soortgenoten zijn dan niet veilig voor hun eetlust. Het enige wat ze kan redden is dekking. Daarop moeten ze wachten tot half april/begin mei als veel waterplanten opkomen. Zo klein als ze zijn die snoekjes trekken dan massaal richting die waterplanten waar ze redelijk veilig zijn voor soortgenoten. Er is echter nog een belang om in die waterplanten te bivakkeren: vanaf eind april paait de witvis af en zijn de snoekjes groot genoeg om direct toe te slaan. Als dan onze karpers tegen eind mei naar diezelfde aantrekkelijke planten om te paaien en rond half juni de karpertjes uit het ei kruipen, staat er een hongerig leger snoekjes van een cm of 10 klaar om korte metten te maken met die wat oenig bewegende karperbroedjes.

Klaar voor een lekker karpertje!

Die klap komt zo’n jaarklasse karper vaak al niet meer te boven. Eventuele overlevers zijn pas na ongeveer twee jaar redelijk veilig voor snoek en ook voor de in Flevoland snel oprukkende meerval. Als nu één of twee jaar achter elkaar zo’n karperpaai volledig mislukt betekent dit ook dat de invloed van karper, woelen en worteltrekken, op het doorzicht van het water vermindert. Helderder water betekent weer meer kansen voor (onder)waterplanten en dus nog meer jonge snoek…

Piramides en uien

De kenmerkende piramideopbouw van natuurlijke bestanden in een opbouwfase verandert zo in korte tijd in een uivormige opbouw. Bekijk de grafieken hieronder maar eens. Het gaat in dit geval om mensenbevolking, maar het principe is hetzelfde.

Eerst een plaatje van de bevolkingsopbouw van Nigeria, te vergelijken met de karperbevolking van Flevoland in de jaren 80. Het grafiekje links laat zien dat er relatief veel jonge mensen zijn, met een geleidelijke afname van aantallen per leeftijdscategorie als mensen ouder worden. De grafiek rechts toont de toename van de totale bevolking van het land en voorspelt een verdere toename voor de komende decennia.

Vervolgens een kaartje van de bevolkingsopbouw van Hongarije met een kenmerkende uivorm. Doordat het aantal nieuwe geboortes afneemt vergrijst de populatie. De middengroep is oververtegenwoordigd. Het grafiekje rechts laat zien dat de totale bevolking al wat jaren krimpt en als er niets verandert zal blijven krimpen totdat deze nagenoeg verdwijnt.

Vertaald naar de karperwereld: door een aantal jaren op rij een gebrekkige aanwas is de karperbevolking in bijvoorbeeld Flevoland in korte tijd veranderd van een piramide model in een uivormig figuur waarvan de voet waarschijnlijk nog smaller is dan de voet van de bevolking van Hongarije. Wat meteen opvalt is dat in Hongarije de middenklasse qua leeftijd oververtegenwoordigd is. Bij karper zie je dat niet alleen terug in een grote middenklasse qua leeftijd, maar zeker ook qua gewicht. Doordat meer voedselruimte beschikbaar komt voor de resterende karpers groeien karpers eerder door naar die circa 7 kilogram die vaak gemiddeld is in dergelijke wateren. En omdat het om verwilderde karper gaat waarvan een behoorlijk deel niet de genen heeft om veel zwaarder dan 12 kg te worden, zal die gewichtsklasse lang de hoofdmoot zijn en blijven. Een karper uit Flevoland van 7 kg kan dus net zo goed 5 jaar als 25 jaar oud zijn.

Je ziet dus ook aan de grafiek (rechts van de figuur) van Hongarije dat zonder ingrijpen (bijvoorbeeld immigratie) de Hongaarse bevolking best rap afneemt! Dat geldt net zozeer voor de karperpopulatie in Flevoland, en met een levensverwachting van een jaar of 30 gaat dat natuurlijk nog veel sneller. Zeker als mocht blijken dat de gemiddelde sterfte van karper per jaar ook nog eens een stuk hoger ligt dan de 5% per jaar die lang als gemiddelde is aangehouden.

Nieuw evenwicht

Karpervissers merken vaak als eerste dat de karperstand verandert. Waar karpervissers in de Flevopolder eerst gemiddeld maximaal een uur moesten wachten op een aanbeet werd dat al snel het tienvoudige. Een doekje voor het bloeden werd er wel gelijk bijgeleverd. Ook in Flevoland zagen ze het gemiddeld gewicht van karpers langzaam stijgen en ook werden er steeds vaker uitschieters gevangen.

Als karperbeheerder is een vooruitziende blik een belangrijk pré. Al voor 2010 zagen Raymond Hakkert en anderen kansen en ruimte voor kleinschalige SKP-uitzettingen in Flevoland en al sinds 2011 is SKP- Hoge-Lage Vaart daar actief. Bij navraag bleek ook Roeland dat goed gemerkt te hebben! (Wel melden, Roeland!)

“Ja, dat er een SPK is heb ik gemerkt! Die spiegels willen wel hoor, afgelopen jaar heb ik nauwelijks schubs gevangen, maar wel spiegels, tot een pond of 20. Tijdens de paai ook grotere gezien trouwens. Zijn ook echt wel wat dommer, dat merk je ook aan het aasgedrag. Dus dat vertekent misschien een beetje de verhoudingen schub/spiegel. Wel heel fijn die spiegels, want die schubs in die veel voorkomende maat heb je redelijk snel wel weer gezien.”

De uitzetters van het SKP Hoge- Lage Vaart doen het goed in Flevoland en brengen de broodnodige variatie! (Foto: Dennis Rademakers)

Goed beschouwd hebben we het op veel wateren aan de snoek te danken dat er ruimte is gekomen voor karperuitzettingen waardoor vrij eenvormige karperpopulaties zijn veranderd in gevarieerde en voor karpervissers aantrekkelijke bestanden. Ook in Flevoland is dus een (mooie) mix ontstaan van verwilderde schubs met een behoorlijk gemiddeld gewicht, een groeiende toplaag van 12 kg-plus schubs en snel gegroeide spiegelkarpers. En inderdaad, uitgezette karpers (schubs en spiegels) laten zich de eerste jaren veel makkelijker vangen dan de autochtone vissen. Bij een snel krimpend bestand is dat voor de meeste karpervissers een prettige bijkomstigheid.

Hoe het bestand zich verder ontwikkelt hangt van veel factoren af. Een geplande waterverbinding met de Oostvaarderplassen kan zomaar een flinke injectie betekenen voor de karperstand. En wat doen die warme droge zomers met de natuurlijke aanwas? Toch weer een omslag in de toekomst? Wat dat betreft blijft karperbeheer interessant en als het aan ons ligt vooral het domein van wakkere karpervissers!

Joris Weitjens

FacebooktwittermailFacebooktwittermail