Uitbraak voorjaarssterfte

Karpersterfte zegt meestal iets over het gevoerde beheer. Hoe minder onvoorziene uitval hoe beter het beheer. Als BVK willen we graag oog houden op karpersterfte van meer dan gemiddelde omvang. Logische vraag is: wat is gemiddeld? Gemiddeld is dat circa 5% van het totale karperbestand. Bij substantiële sterfte van 10 tot 25%, en bij 25% of meer over massale sterfte.

In de maanden maart en april is de weerstand van karpers in ons klimaat op z’n laagst. In die maanden vallen er dus gemakkelijk slachtoffers. Of het zover komt hangt sterk af van de conditie van de karper waarmee ze de winter in gingen. De volgevreten dikkerds hebben extra buffer en dat is gunstig om een lange winter en lente te overleven. Een korte milde winter en een zachte lente zoals we die de afgelopen 15 jaar vaak hebben gehad geven een heel andere uitkomst dan een lange kwakkelwinter en een koud voorjaar zoals dit jaar. Karpers zijn op dit moment (eind mei) met watertemperaturen onder de 15 graden gerust nog steeds vatbaar voor virussen zoals het dodelijke SVC.

Gemeenschappelijke deler is het type water waar substantiële voorjaarssterfte optreedt: zelden op dun bezette wateren en vaak op wateren waar een flink bestand aan karper zwemt. De recente sterfte in verschillende wateren vormt daarop geen uitzondering. Het lijkt er sterk op dat in een behoorlijk deel daarvan SVC is uitgebroken. Dat geeft een sterfte tot zo’n 35% van het bestand.

Naast de uitbraken van (massale) sterfte zien we in veel, ook dunner bezette, wateren dit voorjaar meer dode karpers dan gemiddeld. Dat is jammer, zeker als het bijzondere exemplaren betreft, maar geen reden voor grote zorg.  Elk jaar gaan er karpers dood in het voorjaar en dit jaar zijn het er wat meer.

Een volgende kwetsbare periode is de paaitijd. Wat dat betreft lijkt een geleidelijke stijging van de watertemperatuur naar 18 tot 20 graden gunstiger dan een plotselinge warm weer-periode. Hoewel wij mensen daar wel aan toe zijn…

FacebooktwittermailFacebooktwittermail